Zoals met alles zijn we ook in de modelbouw gehouden aan afspraken en overeenkomsten. Ook wat betreft de te gebruiken maten van bv. Wielen, wielafstand, flenzen, buffers, breedte enz.
De hierna opgegeven maten betreffen normaalspoor. Smalspoor, meterspoor en industrieel spoor werden buiten beschouwing gelaten.
Verklaring van de letters :
G” | spoorbreedte in inch |
G | spoorbreedte in mm |
B | wielafstand (callage) |
N | wieldikte minimaal |
T | totale flensdikte |
F | flensdikte |
D | hoogte van de flens |
S | tegenspooropening |
Ad | dikte van de aandrijfassen |
Al | dikte van de loopassen |
Br | totale breedte van rijtuig of loc |
Code | G” | G | B | N | T | F | D | S | Ad | Al | Br |
3 | 3 ½ | 89 | 68 | 10,5 | 2,3 | 1,9 | 3,5 | 2,3 | 14 | 10 | 210 |
5 | 5 | 127 | 119 | 14,5 | 4,5 | 2,4 | 4 | 5 | 20 | 16 | 270 |
7 | 7 ¼ | 184 | 172 | 21 | 6 | 3,2 | 5 | 6 | 30 | 24 | 370 |
Als je hierbij nu je rekenmachine gaat gebruiken dan zal je merken dat de wielen breder en de flenzen hoger zijn dan het zou moeten als je de maten van het echte voorbeeld door de schaalverhouding deelt. Dat heeft natuurlijk zijn betekenis. Modellocs moeten door krappere bochten en misschien over minder gelijkmatig liggende sporen. Ook wanneer een loc over wissels gaat mag het wiel niet te smal zijn, anders klemt het tussen de wisselopeningen. Hogere flenzen voorkomen natuurlijk het ontsporen, maar ook té hoge flenzen doen dit. Hou je dus aan de maten. Zoals je merkt staat het loopvlak van het wiel niet haaks op het wiel, maar wel in een helling van 2 tot 3 graden. Zo ‘spoort’ het wiel beter. In het grote voorbeeld is een klein gedeelte van het wielloopvlak haaks en het overige gaat in een helling van 1:20.